Artikelen

gepubliceerd in de media

2017

Het is ruim een jaar geleden dat Beatrix Ruf aantrad als directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam. Het nieuws werd toentertijd aangenaam geduid door Jeroen Wielaert, verslaggever bij de NOS. Wielaert stelde dat de geschiedenis van het Stedelijk Museum Amsterdam gekenmerkt wordt door spektakel en aan Ruf de taak deze traditie in ere te houden.

De uitgestippelde weg

Een jaar na dato zijn de bezoekersaantallen dan wel gestegen, enig spektakel bleef uit. Het is op gebied van kritische, maatschappelijk en politiek geëngageerde, ongemakkelijke kunst angstvallig stil rond het Stedelijk Museum Amsterdam. Er is bij het organiseren van tentoonstellingen het afgelopen jaar vooral gekozen voor gedateerde en toegepaste kunst.

Zoals voor het werk van Henri Matisse en Barnett Newman. Natuurlijk verlegden deze artistieke helden grenzen, maar de nieuwe grenzen die zij daarmee opwierpen zijn inmiddels ook reeds verlegd. In deze huidige tijd doet hun werk niet veel stof meer opwaaien. Design, waar het museum vooral op gespitst lijkt, doet dat sowieso zelden en mode- en sieraadontwerpen en architectuur brachten niet vaak een schokgolf in de kunstwereld teweeg.

Het lijkt er op dat Ruf gekozen heeft voor de weg die eerder Halbe Zijlstra en later Jet Bussemaker voor haar uitgestippeld hebben. Namelijk omzet maken, zoveel mogelijk bezoekers aantrekken en daar past volgens deze bestuurders en hun beperkte blik op kunst geen spektakel bij. Onder hen leeft de ongefundeerde, idiote overtuiging dat kritische en ongemakkelijke kunst bezoekers zou afschrikken. Een grove onderschatting van de ware kunstliefhebber, die geïnteresseerd is in de nieuwste uitdagende ontwikkelingen op gebied van kunst. Met iedere nieuwe tentoonstelling worden vooral kansen gemist.

“A village called Gario”

Als het gaat over spektakel dat ontstaat in het Stedelijk Museum Amsterdam mag dat best op nationaal en zelfs internationaal niveau bekeken worden. Dat kabaal moet niet alleen binnen de muren van het instituut te horen zijn, maar zich een weg resoneren tot ver daar buiten. Dat is in het verleden, voordat Ruf aantrad als directeur, ook meermaals gelukt.

Al is er het afgelopen jaar verschillende keren de media gehaald als gevolg van efficiënte marketing en de daarvoor gemaakte kosten, waardoor de bezoekersaantallen gestegen zijn, het Stedelijk Museum Amsterdam levert geen wezenlijke bijdrage aan inhoudelijke maatschappelijke debatten. Slechts één van de tentoonstellingen die het Stedelijk Museum Amsterdam afgelopen jaar organiseerden lokte discussie uit. Maar daar had het museum helaas wel Martin Bosma van de P.V.V. voor nodig. Bosma stelde tendentieuze kamervragen, doordrenkt met drogredeneringen, over de weinig bezochte performance “A village called Gario” van beeldend kunstenaar Quinsy Gario en de ‘onnodige’ kosten die daarvoor waren gemaakt met belastinggeld. Het is duidelijk dat dit voortkwam uit woede jegens Gario en zijn ‘Zwarte Piet is racisme’-project dat hier los van staat, maar waar Bosma wel meermaals naar verwijst. Toch slaagde hij er in de publiciteit rond het Stedelijk Museum Amsterdam en in het bijzonder rond het werk van Gario negatief te beïnvloeden.

In een verklaring liet het Stedelijk Museum Amsterdam destijds weten “met tevredenheid terug te kijken op Gario’s show, die donderdag twee keer is opgevoerd als onderdeel van de opening van een nieuwe tentoonstelling”. Tevredenheid, daar kon Gario het mee doen. Al met al maakte het Stedelijk Museum Amsterdam hier geen krachtige indruk.

Op zijn website stelde Gario zelf niet zonder humor: “Mijn optreden kostte minder dan de kamervragen van Bosma.”.

De rol van rangschikker

Als enigszins ervaren autonoom beeldend kunstenaar heb ik inmiddels geen moeite meer de Nederlandse kunstwereld in te delen in twee categoriën mensen. De categorie waar ik zelf toe behoor, namelijk de scheppende en een tweede: de reactieve. Anders dan reageren kan deze tweede categorie niet, want de kunstenaar moet eerst een eigen, nieuw idee tot uiting hebben gebracht voordat anderen daar een mening en een oordeel over kunnen formuleren. De tweede categorie bestaat uit een veelheid aan subcategoriën, zoals het publiek, de media en een selecte club rangschikkers.

Rangschikkers zijn de museumdirecteuren, kunstrecencenten en galeriehouders. Zij bepalen wat van belang is voor de kunstliefhebber en hebben daarmee onnoemelijk veel macht. En toch, wat zij in de kern doen is niet meer dan reageren. Nieuwe kunstvoren ontstaan niet in het museum, maar in het brein van de kunstenaar. Als gevolg daarvan lopen musea per definitie achter de feiten aan. Eerst is er de kunstenaar die zijn of haar idee zichtbaar of tenminste begrijpelijk maakt. Niet voor dat werk gereed is zijn mensen als Ruf aan de beurt, om het te rangschikken onder wat volgens hen al of niet waardevol is. Directeur zijn van een instituut als het Stedelijk Museum Amsterdam is dan ook geen gemakkelijke klus. Zaak is vooral niet dusdanig ver achter te lopen bij de ontwikkelingen op gebied van kunst dat getwijfeld wordt aan hoe modern en hedendaags het museum eigenlijk nog is.

De rol van rangschikker die Ruf vervult werd eens te meer duidelijk bij de expositie “Bad thoughts”, dat de fraaie collectie van kunstverzamelaars Martijn en Jeannette Sanders toonde. Een kwestie van de ene rangschikker die de selectie van een andere waardeert.

Vanzelfsprekende vrijgevigheid en verwijdering

In de Volkskrant van 3 november 2014 bleek Ruf overtuigd van het feit dat veel kunstenaars “.. gul zullen zijn voor het Stedelijk”. Ruf voegde nog toe dat ondanks het kleine aankoopbudget van het Stedelijk Museum Amsterdam het toch zal lukken werk van kunstenaars te integreren in de collectie. Kunstenaars zouden hun werk vanuit een zekere onbetwistbare bewondering voor het museum graag onderdeel willen laten zijn van de collectie, ook al zou dit betekenen dat het museum eerder aan hun werk verdienen zal dan zijzelf.

Ik zou dit in het perspectief willen plaatsten van het verschil in statuur van het museum en de beeldend kunstenaar. Een gapend gat ligt er tussen. De een bepaalt wat al of niet aan de kunstliefhebber getoond wordt, de ander biedt zonder iets af te kunnen dwingen het eigen werk aan. Het verschil in status tussen de twee is zo groot, dat de kunstenaar in geval van een overeenkomst tussen beide als vanzelfsprekend een vrijgevige houding aanneemt. Je moet weliswaar werk afstaan voor minder dan het waard is, het is een reuzensprong vooruit in de carrière van de beeldend kunstenaar.

Maar kunstenaars zouden zich niet moeten hoeven opofferen ten gunste van de rangschikkers. Hier belichaamt Ruf helaas en wellicht onbedoeld de commercialisering van kunst en de verwijdering tussen museumdirecteuren en kunstenaars als gevolg daarvan. Zo anders als dat onder de bezielende leiding van Willem Sandberg en Rudi Fuchs was, die op de hoogte waren van wat er onder de jongste generatie kunstenaars leefde. En als Ruf, schatplichtig aan haar illustere voorgangers, een waardig opvolger van hen wil zijn zou zij juist hiertegen moeten ageren. In een tijdperk waar alle macht en rijkdom bij de overheid en culturele instellingen ligt en het talent van de kunstenaar van minder belang is dan de wensen van het publiek, kan Ruf zich vanuit haar gewichtige positie opwerpen als beschermvrouwe van de jongste generatie. Door de overheid die Ruf, evenals iedereen werkzaam in de culturele sector, vanuit een ogenschijnlijk sadistisch genoegen, een haast niet te dragen juk heeft opgelegd het hoofd te bieden en te kiezen voor ongemakkelijke kunst. Door pal achter kunstenaars te staan die geen voorspelbare, lieflijke kunst maken om zorgeloos van te genieten, maar die de kunstliefhebber op prikkelende wijze stimuleren.

De canon niet bevestigen, maar bepalen

Zoals blinden niet een andere, donkerder kijk op de werkelijkheid hebben, maar in een geheel andere leven, zo focust ook het Stedelijk Museum Amsterdam onder leiding van Ruf zich op overleden schilders en kostelijk, voorspelbaar design in plaats zich op kritische, vernieuwende kunst te richten. Blind voor wat er leeft onder de jongste generatie kunstenaars die verandering teweeg willen brengen ontneemt Ruf zichzelf de kans onderdeel uit te maken van dat spektakel. Zo tegenstrijdig met haar statement in de Volkskrant van 3 november 2014:

‘Maar het goede van het Stedelijk was dat het altijd een standaard zette. Dat moet onze rol zijn. Experimenteel zijn. We moeten niet de canon bevestigen, maar de canon bepalen.’