autonomie en compromis

briefwisseling met Tamara Stoffers

 

In deze briefwisseling behandelen Tamara Stoffers en ik de vraag of je als autonoom kunstenaar geen enkele concessie moet doen, of dat er ook nog ruimte is voor compromis. We zijn beiden kunstenaars die autonomie hoog in het vaandel hebben staan en verschillen onderling toch ook weer van mening over bepaalde aspecten ervan. De briefwisseling is bedoeld om dat spanningsveld samen te onderzoeken. 

website Tamara: www.tamarastoffers.com 

 

Brief 1: Nelle aan Tamara

 

Waarde collega,

 

Omdat we aan het begin van deze uitwisseling van gedachten over autonomie en het doen van concessies staan, ben ik nu nog geneigd te zeggen dat je als kunstenaar op geen enkel vlak enig compromis kunt sluiten om werkelijk autonoom te zijn.

Nu is het wat mij betreft niet belangrijk dat alle kunstenaars autonoom zijn. Ook niet-autonome kunst kan in theorie waarde hebben. Daaronder versta ik alle kunstwerken en ook uitspraken over kunst, waarbij de kunstenaar concessies doet aan ten eerste de heersende ethische trends in de kunst, oftewel de heersende moraal. Die moraal komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het kunstbeleid van de Nederlandse overheid. Ten tweede aan de economische trends van de (internationale) kunstmarkt, welke nauw verweven zijn met de heersende moraal. En tenslotte de toonaangevende maatschappelijke trends, welke ook weer verweven zijn met de eerste twee soorten trends. De meest niet-autonome kunst, is werk gemaakt in opdracht. Dan komt het neer op het uitvoeren van de wensen van anderen, waarbij het onmogelijk is om je daar niet naar te voegen.

En toch kan dat fascinerende kunst opleveren. Het doen van concessies door de kunstenaar, betekent niet dat het werk geen artistieke kwaliteiten kan bevatten. Het kan zelfs opvallende overeenkomsten vertonen met autonome kunst en soms niet eens goed van elkaar te onderscheiden zijn. Uiteindelijk weet de kunstenaar dan ook het beste of het door hem of haar gemaakte werk autonoom is.
Ten diepste heeft het mijns inziens ook niet veel meerwaarde om te bepalen of andere kunstenaars al of niet autonoom zijn. Het past zelfs binnen het autonome kunstenaarschap, om je in de eerste plaats op de kunstpraktijk van jezelf te richten, in plaats van op die van anderen. En andere kunstenaars ook vrij te laten in hun eigen opvattingen over autonomie.

Voor mijn persoonlijke kunstenaarschap is autonomie niet alleen van cruciaal belang, het vormt de basis. De grondhouding, van waaruit ik bedenk en uitvoer wat ik maak en zeg over kunst wat ik zeggen wil. Al het andere is secundair.
Ik kan je hier dan ook zonder gêne vertellen, dat ik zowel in mijn beeldend werk, het tentoonstellen ervan, het becommentariëren van dat werk, ook in reactie op vragen van journalisten, mijn teksten over kunst en al mijn uitspraken erover, waaronder op sociale media, het mijzelf nog nooit heb toegestaan in te gaan tegen mijn eigen artistieke overtuiging en eigen vrije wil. Dit betekent volkomen nalatig zijn in het doen van concessies en het sluiten van compromissen, waarvoor ik dus niet een actie hoef uit te voeren, zelfs niet in gedachten. Ik hoef mijzelf er niet toe te zetten geen concessies te doen, want het compromisloze is volledig vervlochten met mijn zijn als beeldend kunstenaar.

Dit nalaten klinkt misschien eenvoudig en als iets dat voor zoveel andere kunstenaars geldt. Maar er zijn tal van onderwerpen en momenten, waarbij kunstenaars logischerwijs geneigd zijn om in de eerste plaats aan het eigen succes en de eigen carrière binnen de gesubsidieerde wereld en op de kunstmarkt te denken. En daarbij hoort nu eenmaal dat je bijvoorbeeld mensen die een machtspositie hebben binnen de kunst niet voor het hoofd stoot en dus maar beter niet het achterste van je tong laat zien, mocht je een mening hebben die afwijkt van de heersende moraal. De manier waarop de gesubsidieerde kunstwereld door de overheid georganiseerd wordt, houdt ook in dat individuele kunstenaars altijd afhankelijk zijn en blijven, hoe succesvol de kunstenaar binnen die constructie ook wordt, van alle andere partijen. En andersom zijn er zo ontzettend veel kunstenaars actief, dat er voor jou altijd een ander gevonden kan worden, mocht je je niet coöperatief opstellen. Het is dan ook onmogelijk om succesvol te zijn binnen de gesubsidieerde kunstwereld en toch autonoom te blijven. Het bewijs hiervan kunnen we zien in het feit dat alle kunst die iets teweegbrengt in de maatschappij en voor debat zorgt, altijd gemaakt is door kunstenaars die ingaan tegen de heersende moraal en zich dus alleen buiten georganiseerde structuren manifesteren.

Kortom, als het autonome kunstenaarschap geen grondhouding is en het sluiten van compromissen iets is dat je steeds opnieuw moet afwegen, ben je ten diepste al niet autonoom. En wil je met kunst iets teweegbrengen in de samenleving, iets toevoegen aan de kunst in plaats van het bestaande te herhalen, of simpelweg artistiek werk maken dat uniek en op zichzelf staand is, kan dat alleen vanuit het autonome kunstenaarschap en zonder ooit concessies te doen. Dat is meteen ook de onmisbare meerwaarde van autonome kunst.

 

Brief 2: Tamara aan Nelle

 

Beste Nelle, waarde collega,

 

allereerst moet ik zeggen dat het fijn is dat je vooraf aangeeft dat je mogelijk van gedachten kunt veranderen. Ik sta er net zo in. Dat geeft de mogelijkheid tot een vruchtbare discussie. Al snap ik, kijkend naar je praktijk, hoe integraal jouw overtuigingen zijn aan de werken die jij maakt. Dat respecteer en bewonder ik ten zeerste. Maar ik zal toch mijn best doen mijn gedachten zo overtuigend mogelijk uiteen te zetten en mogelijk te rammelen aan het fundament van jouw principes.

Ik ben het er zeker mee eens dat beperkingen en concessies niet per se verstikkend hoeven te zijn voor artistieke kwaliteiten. Persoonlijk vind ik beperkingen meestal bevrijdend. Die Qual der Wahl is remmend voor een artistiek proces, dus is het nuttig als de kunstenaar zichzelf enige restricties oplegt. Dit kan zowel thematisch inhoudelijke kaders betreffen, als een begrenzing van de media waarmee gewerkt wordt. Of dit kan betekenen dat de kunstenaar de perken van het fatsoen voor zichzelf vaststelt, waarbuiten hij niet kan treden zonder gewetenswroeging of walging. Ik denk dat autonomie binnen de kunst vooral gedefinieerd kan worden door de mate waarin een kunstenaar keuzes maakt over de grenzen die hij zichzelf oplegt. Een autonome kunstenaar is trouw aan een innerlijk kompas. En wanneer de kunstenaar niet overtuigd van zijn oprechtheid achter zijn eigen werk kan staan, dan is hij niet autonoom.

Als ik heel erg eerlijk ben heb ik altijd een beetje neergekeken op kunst die niet autonoom is. Zeker, ik snap het nut ervan en ben het er mee eens dat het van esthetische waarde kan zijn. Toch denk ik meteen aan de uitroep van een voormalig huisgenoot die verklaarde dat ‘reactionairen moeten hangen’. Ik ben allicht iets minder radicaal, maar ben het er mee eens dat het schandelijk gemakzuchtig is mee te deinen op trends en ideologische briesjes. Dit geldt vooral voor makers die slechts oppervlakkig weet hebben van de zaken die ze via hun werk becommentariëren. En nog veel meer voor mensen die via hun werk agiterend overbrengen hoe de kijker de wereld moet beschouwen. (Het ergst nog als ze er belerend vanuit gaan deze kijker niet in staat is een eigen mening te vormen over een vraagstuk. Of, erger nog, dat eenieder die met dezelfde publieke informatie tot een afwijkend of genuanceerd inzicht komt een steekje los heeft zitten.) Van ergernis begin ik bij aanschouwing van dergelijke ‘kunst’ en manifestaties zonder uitzondering afkeurende geluiden uit te stoten.

Maar goed, misschien is deze overgevoeligheid toe te dichten aan mijn jeugdige elan en het bijbehorende naïeve zwart-witdenken. Allicht is het inderdaad voor een kijker niet zo belangrijk of een kunstenaar autonoom of oprecht is. Maar voor mij als maker neem ik er toch aanstoot aan als ik vermoed dat een kunstenaar een ideologisch kameleon of artistiek charlatan is. Voor mij doet dat afbreuk aan de waardigheid van het beroep waaraan ik mijn leven wijd. Al lijkt het zo te zijn dat alleen kunstenaars onderling nog enig aanzien voor kunstenaars kunnen koesteren. Het publiek is eerder gemoeid met het product, tenzij het imago van de maker ook tot zijn product behoort. Maar dan vervallen we al weer in het beschouwen van de mythe rondom specifieke makers als kunst an sich en het creëren van idolen. Dat valt voor mij meestal onder het kopje entertainment en sensatie.

A la, zekere puriteinse ideetjes houd ik er dus ook op na. Zo zal het je niet verbazen dat ook ik nu zeg dat autonomie als persoonlijke ideologie dient voor mijn kunstenaarschap en levenswijze (al is dat een tautologie). Ik ben ook nooit ingegaan tegen deze beroepsethische codex die ik mijzelf heb opgelegd. Al moet ik zeggen dat ik het compromisloos makerschap iets anders leef en beleef als jij.

Je hebt bewust de keuze gemaakt om je te bewegen buiten het circuit van de gesubsidieerde kunst. Het is waar dat dit een zeker moeras is dat een vacuüm kan veroorzaken die zich sluit rondom de voeten van een vrij bewegende autonome kunstenaar. Zo worden oproepen geopend en subsidies vooral verstrekt aan de hand van zekere inhoudelijk thematische doelen die passen binnen een politieke agenda; klimaat, gender en identiteit, dekolonisatie en dergelijke vraagstukken waar een duidelijke politieke mening over heerst. En ik vind het bewonderenswaardig dat je hier door je afzijdigheid en onafhankelijkheid een mening over kunt uiten, zonder de angst te koesteren dat instanties je de kaas op het brood zouden kunnen ontzeggen. Maar ik denk dat er in dit wereldje toch iets te halen valt, zelfs voor hen die geen concessie willen doen aan hun autonomie.

Als autonoom beroepskunstenaar ben ik toch een financieel opportunist. Gezien ik, indien ik enige kans wil hebben op persoonlijk geluk, niet van de koers van het makerschap kan afwijken om mij van andere inkomstenbronnen te voorzien, dien ik het oerwoud aan subsidies en instellingen te overwegen als faciliterende bronnen van geld en opdrachten. Daarnaast is het niet te ontkennen dat de podia waarop gesubsidieerde kunst zich bevindt zichtbaar zijn voor een groter kunstminnend publiek. Dit maakt het aantrekkelijk om deze platformen niet categorisch te verwerpen.

Dit betekent voor mij niet dat ik de kritiek die ik koester jegens deze instellingen en geldschieters aan de kant hoef te schuiven of dat ik bereid ben mijn werk en werkwijze aan te passen aan externe wensen. Ik denk namelijk dat het mogelijk is de zwakke plekken van dergelijke instanties te vinden en op een slinkse wijze uit te buiten. Ik geloof dat de saus van actualiteit en politiek conformisme dat over deze plekken gegoten wordt een zeer dun laagje is, dat ook bij hen uit gemakzucht en winstbejag aan de kant geschoven kan worden als er een andere wind zou waaien. Dus lijkt het mij interessanter binnen dit wereldje de hypocrisie van dit systeem aan de kaak te stellen. Zo kan zowel de kijker als de instelling zien dat er iets bestaat buiten de bubbel van de anti-esthetische activistische postkoloniale gender-vrije compassie-kunst die nu het hoogst van de toren blaast.

Idealiter zou ik als maker de eenheidsworst van gesubsidieerd politiek activisme, dat is gegoten in een artistieke vorm, willen ondermijnen door genuanceerd werk te tonen. Door de kijker iets te geven waar hij zelf een geïnformeerde mening over mag vormen. Mijn gekozen tactiek; infiltreren en ondermijnen. Zo wil ik niet vanaf een zijlijn verkondigen dat de kunstwereld anders moet, maar de kans grijpen van binnenuit veranderingen af te dwingen. Want er wordt minder vaak geluisterd naar het kritische tegengeluid die zich organiseert maar afzijdig houdt. Ik denk dat zij in een blinde vlek liggen waarmee de kunstinstellingen en kijkers niet geconfronteerd worden, tenzij zij zelf op zoek zijn naar het tegengeluid. En eerlijk gezegd ben ik bang dat kijkers zo vermoeid zijn door ‘sterke-mening-kunst’ dat ze hun neus hier niet in zullen steken, enkele uitzonderingen daargelaten.

Daarnaast heeft het voor een beroepskunstenaar ook andere valkuilen zich afzijdig te houden van de gesubsidieerde kunstwereld. Want dan moet hij zijn heil zoeken bij de commerciële kunstwereld, die even gedicteerd is door opgelegde kaders en trends als ‘de goede smaak’ en ‘esthetisch verantwoorde kunstuitingen’ die daarnaast ook meestal aansluiten op heersende ethiek. De kunstenaar, die meestal niet de zakenman achter zijn carrière is, wordt uitgebuit door een galeriehouder of verliest zich in zelfpromotie. Dit wereldje legt de maker ook een dwangbuis aan die allicht minder ideologisch is maar ook dicteert onder het credo van ‘verkoopbare kunst’. En dat voelt onzuiverder dan een binnen kabbelende subsidie vanuit een fonds. Het fonds werf je immers aan de hand van je eigen idee. Het daaruit vloeiende project mag meestal uitgevoerd worden als experiment met vrije vorm; autonoom dus. Dit doet voor mij geen concessie aan mijn integriteit als maker. Een galeriehouder die mij laat weten dat abstract analoog vrouwelijk naakt in korrelig zwart-wit het meest in zwang is en ik vooral niet mag praten over inhoud, dat vind ik heel wat beklemmender.

Tsja, zodoende. Ik ben trouwens benieuwd hoe jij kijkt naar commerciële kunst in relatie tot het compromisloos makerschap en de autonomie.